In dit vierde deel van de cyclus Op zoek naar de verloren tijd speelt ‘de’ liefde een belangrijke rol. Nog altijd gedraagt Marcel zich als het verwende, elitaire kind uit de vorige delen, al heeft hij inmiddels zijn tienerjaren achter zich gelaten. Ook de Joodse kwestie speelt meermaals op:
“Maar tot nu toe ben ik zo goedgelovig geweest om te denken dat een jood een Fransman kon zijn, ik bedoel een fatsoenlijke jood, een man van onze wereld. En dat was Swann in de volle zin van het woord.”
Buiten de escapades van baron de Charlus – zijn gedrag suggereert homoseksuele neigingen, die vanwege de status van de baron door de vingers worden gezien – vormt het verlangen van Marcel naar Albertine de rode draad van het verhaal. En o wee als het niet helemaal gaat zoals Marcel het gepland heeft.
“Ik was haar niet langer welgezind; in haar bijzijn, buiten haar bijzijn als de kans bestond dat het haar werd doorverteld, sprak ik over haar op de meest grievende manier.”
En dat alles in de beklemmende sfeer van het societyleven. Hoe belangrijker je bent, of hoe meer aanzien men je toekent, hoe meer afstand je ervan neemt. Ogenschijnlijk, vanzelfsprekend:
“Als u zo oud bent als ik zult u merken dat het maar heel weinig om het lijf heeft, het societyleven, en dan zal het u spijten dat u zoveel waarde hechtte aan die onbenulligheden.”
Op meerdere plaatsen laat Marcel zich kwetsend uit over Albertine, iets waarmee hij zijn eigen verlies meer lading geeft. Zijn jaloezie kent geen grenzen. Ondanks dat hij de lezer wil doen geloven dat Albertine nauwelijks meer dan een speeltje voor hem is, moet en zal hij haar schaken. Dat de achtergrond van het societyleven daar niet altijd even behulpzaam bij is, spreekt in dezen vanzelf: Albertine kan zich niet meten met de sociale klasse van Marcel en diens kornuiten.
Het is opmerkelijk hoe Proust openlijk over homofilie schrijft in Sodom en Gomorra. De afkeer van ‘dergelijke types’ uit hij vooral middels uitspraken van derden. Er valt echter niet te ontkennen dat het hem intrigeert. Zo ook de Joodse kwestie, Dreyfusards versus anti-Dreyfusards. Racisme speelt in dit vierde deel van de serie nog altijd door de regels heen en treedt regelmatig op de voorgrond, bijvoorbeeld in de onderlinge relaties die voorname personen hebben.
Ter afsluiting nog een voorbeeld van het beeldend taalgebruik, waarin Proust welhaast onovertroffen is: “De vrouw had een rond gezicht zoals sommige bloemen van de ranonkelfamilie, en bij haar ooghoek een vrij groot gewasachtig groeisel. En aangezien evenals een plantenfamilie de geslachten der mensen hun kentekens behouden, zwol zoals op het verwelkte gezicht van de moeder hetzelfde groeisel, dat had kunnen strekken tot classificatie van een variëteit, eveneens onder het oog van de zoon.” Alleen daarom al nodigt Sodom en Gomorra uit tot het lezen van de drie vervolgdelen!