Nadat haar man Louis is overleden, komen bij Frieda Tendeloo herinneringen op. Niemand had verwacht dat zij Louis zou overleven. Tenslotte was hij min of meer haar mantelzorger. Ze hadden een redelijk goed huwelijk, Frieda en Louis, hoewel het af en toe flink kon knetteren. Vooral zij had daar schuld aan. Robben beschrijft het schemerleven van Frieda in een ingetogen stijl, rustgevend welhaast. Zo schrijft hij over het uitstrooien van de as van de overledene:
“Alles wat Louis ooit is geweest, alles wat ik ooit heb liefgehad is een stoffig hoopje as dat cirkelend groter wordt. … Alles wat Louis zijn leven lang heeft gewassen, gepoetst, geflost, gekamd en verzorgd, alles wat hij is geweest ligt hier voor mij tussen de grassprieten. Verpoederd en verpulverd, klaar om weg te waaien. Zo onherstelbaar dood.”
Na de dood van haar man wordt Frieda opgevangen door hun enige zoon Tobias en diens zwangere vriendin Nadine. Af en toe kan het aardig botsen tussen moeder en zoon. Moe wordt hij bijvoorbeeld van haar obsessie met nachtvlinders. En van haar bemoeienissen met zijn leven:
“ ‘Papa mocht altijd jouw grillen goedpraten en gladstrijken. Hij zei altijd dat het weer betrouwbaarder te voorspellen was dan jouw humeur.’
‘Ach jongen, dat was een grapje van papa.’
‘Nu je niet meer over hem heen kunt lopen, ga je dat bij mij doen. Nou, dat vertik ik.’ ”
Na Louis’ verscheiden is er in haar hoofd ruimte voor die andere grote liefde uit haar leven, Otto, een getrouwde man die zij in 1963 heeft ontmoet. Daarna volgde een geheime maar stormachtige relatie met deze tien jaar oudere fysicus, uiteindelijk met fatale gevolgen.
De hoofdstukken wisselen elkaar af, van het heden naar het verleden. Dat geeft beide verhaallijnen de ruimte, terwijl er tevens een logische verbinding kan ontstaan aan het einde van het boek. Toch laat Robben hier en daar steken vallen, bijvoorbeeld als Frieda via google haar vroegere geliefde probeert op te sporen. Het besje heeft nooit met computers leren werken en zou dat na een minicursus ineens onder de knie hebben? En was die gebroken pols nu echt nodig? Als ervaringsdeskundige had ik maar wat graag gewild dat het zo’n fluitje van een cent zou zijn als Robben beschrijft. Ook bewijst de auteur daarnaast op meerdere plaatsen dat het schrijven van een seksscène geen sinecure is. Bijvoorbeeld als Otto een van de eerste keren met Frieda vrijt:
“ ‘Ik kan je… als je wilt. Het hoeft niet.’
‘Wat?’
‘Met mijn vingers…’ Hij speelde een riedeltje luchtpiano. ‘Ik weet niet of je dat prettig vindt.’ ”
en enkele zinnen later:
“Hij hoefde me nauwelijks aan te raken tussen mijn benen of ik voelde hoe de smeulende kooltjes tot gloeien werden geblazen.”
Vaak is het beter dergelijke scènes niet uit te schrijven, want Robben kan zoveel beter dan dat. Is dat alles een reden Schemerleven links te laten liggen? Geenszins. Schemerleven is een boek voor een herfstachtige avond, met een dikke trui aan bij de koude cv en heerlijk onderuitgezakt voor de open haard. Om vervolgens de zinnen langzaam tot je door te laten dringen, veilig thuis.