Aan de zijlijn van voetbalvereniging Quick in Amersfoort staan twee mannen hun nageslacht aan te moedigen. Beiden delen een grote fascinatie over Amersfoort in de Tweede Wereldoorlog, meer specifiek over Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort, ofwel ‘kamp Amersfoort’. Daarbij stuiten zij op de naam van een, naar later blijkt, bijzondere man: Nico van Nieuwenhuysen (geboren 1889). Vervolgens gaan de twee heren spitten in de archieven en komen zij ten slotte in contact met een kleinzoon van de voormalige kamparts van kamp Amersfoort.
Nico groeit op in Utrecht. Hij is hét voorbeeld van generaties die bij iedere volgende een treetje hoger reiken. De jongen gaat na zijn gymnasiumopleiding medicijnen studeren. Na zijn artsexamen kiest hij voor de specialisatie chirurgie. Hij krijgt de kans deze in hét gidsland van de medische wetenschap van dat moment te realiseren: bij de wereldberoemde professor August Bier in Berlijn. Dit speelt zich af gedurende de Eerste Wereldoorlog. Samen met de professor past Van Nieuwenhuysen chirurgische ingrepen toe aan het front. Bier, later een fervent aanhanger van het Hitler en diens nationaalsocialisme, is van grote invloed op de denk- en werkwijze van de jonge Utrechtenaar.
Na zijn specialisatie keert Nico terug naar Nederland, waar hij al snel als een van de meest briljante chirurgen van het land wordt beschouwd. Zijn faam, en dientengevolge zijn vermogen, nemen een enorme vaart. Als blijk daarvan moge zijn villa Meerwegen op de Amersfoortse Berg getuigen: de mooiste woning van de stad, in 1928 gekocht voor 24.000 gulden. De chirurg is een workaholic, besteedt aandacht aan de verheffing van ‘het volk’ (hij is een van de oprichters van de volksuniversiteit), maar heeft nauwelijks tijd voor vrouw Cateau en hun drie zonen. Daartegenover staat dat zij alles hebben wat hun hartje begeert. Van Nieuwenhuysen investeert in kunst (o.a. schilderijen van Breitner) en steen. Alles lijkt hem voor de wind te gaan. Hij wordt gemeenteraadslid voor de christelijk-conservatieve partij CHU en wordt algemeen geacht en geprezen. Over het verschijnsel democratie heeft hij, evenals de CHU, zo zijn bedenkingen. De chirurg voelt zich mede daardoor aangetrokken tot het Nationaal-Socialisme, dat hij als een praktisch Christendom beschouwt. Naast aansluiting bij de NSB wordt hij lid en later bestuurslid van de Nederlandsch-Duitse Cultuurgemeenschap. Als de Duitsers Nederland binnenvallen, wordt hij (door de Nederlandse politie) echter gearresteerd vanwege nazisympathieën. Ook al houdt men hem slechts enkele dagen in detentie, zijn goede naam is hij kwijt en van zijn bloeiende praktijk blijft weinig over. Als hij het aanzoek krijgt de (goed betaalde!) functie van arts in het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort te bekleden, ziet hij de mogelijkheid zijn tanende inkomsten te kunnen compenseren.
In het kamp toont de man zich als een meedogenloze sadist. Gevangenen die zich met klachten bij hem melden, beschouwt hij als werkweigeraars en simulanten. Regelmatig past hij onorthodoxe methoden toe waarbij hij de gedetineerden afbluft, met trappen de behandelkamer uit schopt of met stokken bewerkt. Hij ontpopt zich tot een nietsontziende beul, iets wat later wordt verklaard uit het feit dat hij niet met gevoelens kan omgaan. Empathie is hem volstrekt vreemd. Na ruim een half jaar is hij het eentonige werk als ‘huisarts van het kamp’ zat, hij heeft tenslotte meer te bieden. Daarop trekt hij op tweeënvijftigjarige leeftijd naar het Oostfront waar hij gewonde soldaten zal opereren tot het einde van de oorlog. Terwijl Van Nieuwenhuysen aan het Oostfront zijn medische kunsten verricht, koopt Cateau op naam van haar man vier huizen aan de Vermeerstraat in Amersfoort die eigendom waren van gedeporteerde Joden (de broers Abraham en Mozes Gosschalk; zij zullen de oorlog overigens overleven).
Na de oorlog wordt Van Nieuwenhuysen veroordeeld tot twintig jaar cel, waarvan hij er uiteindelijk twaalf zal uitzitten. Bovendien mag hij nooit meer het beroep van chirurg uitoefenen. Ook Cateau en zijn zonen Jan, Maurits en Klaas worden opgepakt. De drie jongens omdat zij een korte periode lid zijn geweest van de Jeugdstorm. Vooral dat laatste is een bizar gegeven: de tieners worden in het kamp gekoeioneerd en mishandeld, terwijl er van enige vrijwilligheid tot aanmelding bij de Jeugdstorm nooit sprake is geweest. Tijdens Van Nieuwenhuysens detentie overlijdt zijn vrouw en even later ook hun oudste zoon Jan. Jongste zoon Klaas is naar Zuid-Afrika geëmigreerd en Maurits is in diens voetsporen gevolgd.
Na zijn vrijlating leeft Van Nieuwenhuysen teruggetrokken in zijn Utrechtse woning waar hij kamers aan studenten verhuurt om het hoofd boven water te kunnen houden. Naar vermogen schenkt hij geld aan missieposten in (Zuid-)Afrika, het continent dat hij drie maal zal bezoeken en waar hij – tegen zijn beroepsverbod in – in de binnenlanden nog een enkele keer zijn kennis en gouden handen inzet om patiënten te helpen. Probeert hij zijn schuld af te kopen?
Via de in Californië woonachtige kleinzoon en psychiater Nicolaas-John van Nieuwenhuysen (1968) hebben de auteurs toegang gekregen tot de resterende familiearchieven. Gedrieën hebben zij dit project voltooid, een klus die wordt gekenmerkt door volharding (de kamparts zou hen hierom hebben bewonderd). Met Maar ik ben geen schooier proberen zij door te dringen tot de psyche van Nico van Nieuwenhuysen. Wat ging er in hem om? Hoe heeft de briljante chirurg en – in zijn eerste decennia dan toch – mensenvriend zich zo kunnen ontwikkelen? Een klip-en-klaar antwoord is daarop niet mogelijk. Maar ik ben geen schooier verhaalt niet alleen de geschiedenis van enkele individuen, maar toont een inkijkje in de Nederlandse samenleving van die dagen, waarbij enkelen in verzet kwamen en anderen collaboreerden of wegkeken. Een bijzonder boek!