Adriaan van Dis groeide als enig blanke kind op met drie oudere zusjes, allen van deels Indonesische afkomst. Die zusjes zijn niet per se tevreden met hun jongere broertje van een blanke vader: “verkeerde kleur en onder de spikkels. Een zenuwpees en een schijtluis bovendien. Konden ze hem maar ergens ruilen.” Zijn jeugd werd gekenmerkt door geweld: vader, getraumatiseerd door de oorlog en de ervaringen in een Jappenkamp, timmerde er regelmatig op los, gooide borden met eten tegen de muur. In zijn oeuvre speelt de familiegeschiedenis een rode draad. Van Dis debuteerde op zijn zesendertigste met de roman Nathan Sid (1983) dat voortkwam uit een kookrubriek waarin hij herinneringen ophaalde aan eten. Ook het in augustus 2023 verschenen Naar zachtheid en een warm omhelzen is sterk autobiografisch. Het betreft de periode waarin Adriaan als negenjarige jongen bij zijn opa in Breda werd ondergebracht om een tijdje bij zijn vader uit de buurt te zijn.
In tegenstelling tot het ouderlijk huis aan de duinrand, woont opa Huibert in een riant huis omgeven door een grote tuin. Ooit was de man een belangrijke herenboer, nu verpacht hij zijn landerijen aan derden. Grootvader is een in zichzelf gekeerde man “die zijn tong in de schaduw hield, een stoelzitter die geen benul had wat tegen een kind te zeggen”. Adriaan wordt eerder als een last dan als een lust ervaren. Huishoudster Ommie weet de jongen echter een gevoel van veiligheid te bieden, iets wat hem onbekend is.
“Het lukte hem niet, genegenheid was een zwakte. Ook aan haar, meid voor dag en nacht, kon hij zich niet hechten. Ze was van nut. Een groter compliment kende hij niet.”
Ook in een verrekijker vindt Adriaan een trouwe vriend waarmee hij het huis en de omgeving verkent. Vooral Melita, een vrouw met een houten been die haar gehandicapte zoon in een karretje overal mee naar toe sjouwt, intrigeert hem. Anderzijds roept het geluid van dat houten been keer op keer herinneringen op aan oorlog, aan zijn thuissituatie met die beschadigde vader. Tevergeefs probeert Ommie de oorlog uit zijn hoofd te praten.
Van Dis wisselt de hoofdstukken over de negenjarige af met korte anekdotes die spelen in de huidige tijd. Deze zijn vetgedrukt in een schreefloze letter. Waarom hij daarvoor gekozen heeft blijft vaag. Is het om zijn kennis van straattaal te etaleren? Is het om obligaat culturele en leeftijdsgrenzen te doen verdwijnen? Eigenlijk is maar een scène relevant: die waarin hij op zoek gaat naar Ommie en via het krantenarchief vindt dat zij Jans Broumels heet.
“Ricardo gaf me een boks. ‘What’s op bro? Alles bonkie?’”
Waarom zou je dit willen lezen? De vraag stellen is hem beantwoorden. Natuurlijk, Van Dis kan onderhoudend schrijven, prachtige literatuur zelfs, maar Naar zachtheid en een warm omhelzen is wel een erg mager verhaal als je de overbodige anekdotes – ook die in het hoofdverhaal – verwijdert.