Paul Beatty was de eerste Amerikaanse auteur die in 2016 de Man Booker Prize won voor zijn roman The Sellout (2015; in 2016 in het Nederlands vertaald onder de titel De verrader, een titel die de protagonist overigens geen recht doet). Tuff, uit 2000 en in 2001 voor het eerst in het Nederlands vertaald, was zijn tweede roman die in Time Magazineongeveer werd omschreven als “een uitgesponnen rap song, waarin de karakters het verhaal weergeven van kansloze hiphoppers in de jungle van het East Harlem in de negentiger jaren”. De vertaling werd, wellicht mede door het ontbreken van een plot, geen succes in Nederland. Nadat Beatty de Man Booker had gewonnen, bracht uitgeverij Prometheus in 2017 toch een tweede druk uit. En terecht.
Winston ‘Tuffy’ Foshay groeit op in een gebroken gezin. Vader speelt een actieve (propaganda)rol in de Black Panthers. Tuffs enorme omvang boezemt ontzag in en in zijn tienerjaren maakt hij naam als ‘onverslaanbaar’. Geld verdienen hij en zijn vrienden met drugshandel en het op bestelling aframmelen van mensen. Tijdens een drugsdeal waar hij aan deelneemt verliest een aantal van zijn vrienden het leven. Aangezien de 22-jarige Tuff inmiddels vader is geworden van zoon Bryce Extraordinaire – roepnaam Jordy – wil hij het roer omgooien, maar hoe? Zijn boezemvriend, de gehandicapte Aziatische moslim Fariq, alias Smush, weet hoe je geld kunt verdienen: door te ‘beleggen’. Vraag echter niet in wat voor een zaakjes. Het taalgebruik van de heren laat niets te raden over:
“ ‘Er zijn maar twee wijven die ooit op eigen houtje geld hebben verdiend – Oprah Winfrey en – de naam van dat andere wijf is me even ontschoten. Dat wijf dat de krultang of dat soort shit heeft uitgevonden.’ “
De minachting voor vrouwen uit zich met name in het taalgebruik – “ ‘Dus elke film met een vrouw in de hoofdrol is een kutfilm?’ ”. Dat taalgebruik typeert het milieu. Er is nagenoeg uitsluitend sprake van “niggers”, tenslotte zijn er geen andere smaken in de buurt. Charley White telt niet mee. Deze blanke leeftijdgenoot is opgegroeid met de zwarte jongens en wordt als een van hen beschouwd. Alle sociaal ongewenste typeringen worden in het verhaal met voeten getreden, bijvoorbeeld als Fariq over joden zegt, als de zwart-joodse maatschappelijk werker/dominee Spencer Tuff op het goede pad probeert te krijgen:
“ ‘De jood is geen jager die er met een speer op uittrekt, maar een opportunist, een rondcirkelende aasgier, een eieren stelende muskusrat, een glibberige, van ziektekiemen vergeven parasiet.’ ”
Zowaar geen boek voor zwakke zieltjes. En toch: lees door, ga verder! Als geen ander weet Beatty het milieu in de sloppenwijken van New York City te beschrijven. Hoe kansloos het leven ook is in die omgeving, met behulp van Spencer en een Japans-Amerikaanse (nota bene een vrouw!) meldt Tuff zich aan voor de gemeentelijke verkiezingen. Op onorthodoxe wijze gaat hij de strijd aan met gevestigde partijen.
Tuff is een heerlijke schelmenroman, al is het wrang dat de meeste mensen die in dergelijke milieus opgroeien niet anders kunnen dan tot misdaad te vervallen. De plot, als daar al sprake van is, is mager; de enscenering daarentegen is magistraal. Lezen dus!