In 1976 verscheen de eerste biografie over Theo Thijssen, geschreven door Jan Roelands. Daarna volgden er in 1979 (Anne de Vries) en in 1994 (Herman J. Haverkate) nog twee. Toch vond historicus Peter-Paul de Baar het nodig er nóg een te schrijven, en terecht: als medeoprichter van het Theo Thijssen Museum in Amsterdam en samen met Rob Grootendorst bezorger van het verzameld werk van Theo Thijssen had hij een schat aan archiefmateriaal tot zijn beschikking. Was het plan de biografie in enkele jaren te voltooien, uiteindelijk deed De Baar er dertig jaar over. Overigens kwam dat het resultaat ten goede, aangezien hij de tijd had oud-leerlingen van Thijssen te interviewen evenals enkele nazaten.
Theo Thijssen werd geboren in de Jordaan. Hij was de tweede zoon van een Amsterdamse schoenmaker. Het gezin had het niet breed en tot overmaat van ramp stierf Theo’s vader toen de jongen elf jaar oud was. Toch stimuleerde moeder hun kinderen na de lagere school door te leren, wat een prijzige aangelegenheid was. Zij begon een kruidenierszaakje, een sappelend bestaan. Henks studieresultaten lieten te wensen over en hij ging al snel in loondienst, Theo daarentegen kon goed leren en voltooide de Rijkskweekschool voor onderwijzers in Haarlem. Zodra Theo en zijn oudere broer Henk zelf een inkomen hadden, werd dat voor het huishouden benut.
Samen met vriend-voor-het-leven Piet Bol richtte Thijssen in 1905 het blad De Nieuwe School op waarin zij kritische artikelen schreven over het (basis)onderwijs. Zo kregen leerkrachten die gebruikmaakten van lesmethoden – uitgegeven door educatieve uitgeverijen en vaak geschreven door schoolhoofden – er ongenadig van langs. Hun minachting voor schoolhoofden, zeker voor de zogenaamde ‘ambulante’ die meerdere scholen onder hun hoede hadden, staken zij niet onder stoelen of banken. In De Nieuwe School schreef Thijssen ook verhalen, feuilletons over kinderen voor volwassenen. Meedogenloos besprak hij juist verschenen kinderboeken, waarbij de auteur er zelden goed vanaf kwam, want zij waren geen ‘echte kinderen’ geweest. ‘Kletsmajoortjes van auteurtjes’ noemde hij hen. Zij sloegen direct terug: Als jij het dan allemaal zo goed weet, waarom schrijf je zelf dan geen (kinder)boek?
De boomlange man (1,92 m) met schoenmaat 48 en ‘handen als bossen wortelen’ pakte de handschoen op. In 1908 verscheen het eerste feuilleton in boekvorm, Berend Wels. Het handelt over een beginnend onderwijzer. Die aanpak, eerst het verhaal als feuilleton brengen, daarna in boekvorm uitgeven, hanteerde hij daarna voor veel van zijn werk. Bron voor de verhalen was zijn eigen leven en leefomgeving. Zo zijn bekende boeken als Kees de jongen (1923) en De gelukkige klas (1926) grotendeels autobiografisch. Thijssen had niet alleen aandacht voor zijn eigen schrijven. Toen hij een manuscript ontving van de werkloze timmerman Jan Mens, prees hij diens werk, al diende het nog wel stevig geredigeerd te worden. Sommige tijdgenoten vonden Mens’ eersteling, Mensen zonder geld, wel erg veel weg hebben van Kees de jongen. Toch kon Mens blijkbaar schrijven, want na zijn debuut in 1938 groeide hij uit tot bestsellerauteur en publiceerde uiteindelijk circa vijftien romans. De vriendschap met Thijssen bleef bestaan tot diens dood.
Naast zijn baan als onderwijzer en zeer productief schrijver was Thijssen een bestuurder. Als bestuurslid van de Bond van Nederlandse Onderwijzers, voorloper van de Algemene Onderwijsbond, ging hij de strijd aan met nieuwe trends zoals bijvoorbeeld het Montessorionderwijs in Amsterdam. Ook verzette hij zich tegen de komst van bijzondere scholen. Onderwijs diende openbaar te zijn en toegankelijk voor ieder kind, ongeacht afkomst of religie. Zoals we inmiddels weten, heeft hij die strijd verloren. Daarnaast pleitte de Bond voor kleinere klassen (men eiste een maximum van 42 leerlingen), voor betere salarissen en voor minder bemoeienis van bovenaf. Ook wees men op de kansenongelijkheid die werd bevorderd door kinderen al op jonge leeftijd naar kennis en vaardigheden te selecteren. Als je niet beter zou weten, zou je denken dat de artikelen anno 2023 door de Algemene Onderwijsbond zijn geschreven. Ook honderd jaar geleden bezuinigde de regering het liefst op onderwijs, waarbij het zeer rechtse kabinet Colijn IV het helemaal bont maakte door het aantal leerlingen per klas bijvoorbeeld fors op te voeren. Thijssen zocht als afgevaardigde van de bond steun bij soortgelijke organisaties in andere Europese landen. Hij bezocht congressen en ergerde zich aan de tijd die gemoeid was met het vertalen van voordrachten. Mede daardoor werd hij een sterk bepleiter van de internationale taal Esperanto. Van die reizen deed hij dan weer vermakelijk verslag in onderwijstijdschrift De Bode.
In 1912 werd Thijssen lid van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij, voorloper van de Partij van de Arbeid. Van 1933 tot 1940 was hij lid van de Tweede Kamer. Buiten onderwijs gerelateerde zaken interesseerde de politiek hem niet bijster veel. Ook in de Amsterdamse Gemeenteraad, waarin Thijssen van 1935 tot 1941 zitting had, zal men hem vanwege zijn one-issue-opstelling niet altijd evenveel hebben gewaardeerd. Na de Februaristaking in 1941 werd Thijssen gearresteerd door de bezetter en zat hij zes weken in het Huis van Bewaring aan de Amstelveenseweg. Die periode heeft hem gebroken. Nadat hij in 1943 een longontsteking opliep, welke werd gevolgd door een hersenbloeding, overleed Theo Thijssen enkele dagen later op 23 december 1943. Hij was 64 jaar geworden. Precies die avond snelde Jan Mens de trap op naar Thijssens kamer om hem het heuglijke nieuws te brengen van een nieuwe roman…
Theo Thijssen beschouwde zichzelf als schoolmeester. Zijn schrijven was voor hem van ondergeschikt belang, laat staan zijn politieke activiteiten. Het ging hem om het welzijn van het kind. Daarbij moesten alle kinderen gelijke kansen krijgen. In die zin zouden ministers van onderwijs deze biografie als verplichte kost moeten beschouwen. Docenten zullen de problemen in het toenmalig onderwijs herkennen in deze biografie, al zal het geen ‘feest van’ zijn.