Will Andrews, een gesjeesde Harvard student uit een gegoed milieu, wil het ruige Amerika ontdekken. Zijn vader, lekenpredikant in Boston, raadt hem aan huidenhandelaar J.D. McDonald te bezoeken en hem als leidsman te beschouwen. Met veertienhonderd dollar op zak, een fortuin in 1870, reist Andrews af naar Butcher’s Crossing, een dorp op de prairie ergens in het midden westen. Andrews vindt McDonald, die echter geen zin heeft de verantwoordelijkheid voor de jongeman op zich te nemen en hij stuurt hem door naar de ervaren bizonjager Miller.
Als Miller van zijn verbazing bekomen is, stemt hij erin toe een bizonjacht te organiseren. De snoeshaan uit Boston stelt Miller in staat nog één keer zijn droom waar te maken: een van de laatste zwervende kuddes om te leggen en in een klap een fortuin vergaren. Miller stelt een team samen: hijzelf zal hen naar de afgelegen vallei leiden waar volgens de overlevering die ene kudde van tienduizenden dieren doorheen trekt, de gehandicapte Charley Hoge zal de ossenwagen rijden waarop de bizonhuiden vervoerd kunnen worden en meestervilder Schneider zal de geschoten bizons van hun huid ontdoen. Andrews kan het vak van Schneider leren en hem helpen met villen.
De kudde wordt na dagenlange ontberingen gevonden en duizenden bizons gedood, maar dan wordt de groep mannen overvallen door de winter en zitten zij gevangen in de vallei. Het is het begin van een reeks beproevingen waardoor Andrews in enkele weken tijd van een verwende stadsjongen het harde leven van het wilde westen leert kennen.
Butcher’s Crossing is een aanrader!