Een Joodse hoogleraar astrofysica keert na WO-II terug naar huis in Hongarije. Hiervoor heeft hij in barak Kanada, Auschwitz, goederen moeten sorteren van mensen die de gaskamers in werden gedreven. De stad ligt in puin, maar goddank staat zijn huis nog overeind. Zijn buurman, kruidenier, heet hem op een overdreven manier welkom en zegt dat hij goed op het huis heeft gepast, maar bij binnenkomst blijkt er weinig over van het meubilair. Het is er smerig.
De astrofysicus trekt zich terug in zijn vroegere werkkamer. Hij kan de wereld niet meer aan, durft nauwelijks een stap buiten de kamer te zetten. De Buurman brengt met enige regelmaat eten en af en toe wordt de emmer geleegd waarop de astrofysicus zijn gerief doet. Totdat Buurman er genoeg van krijgt en hem maant werk te zoeken. Er is echter geen beweging te krijgen in de huiswaarts gekeerde. Als de berg niet tot Mohammed komt, zal Mohammed naar de berg gaan, besluit de kruidenier. De stenenfabrikant is in eerste instantie enthousiast de uitgemergelde astrofysicus te ontmoeten, die man kan ten slotte rekenen. Dat houdt echter niet lang stand.
“Hij bekijkt je versleten kleren, je uitgemergelde polsen, en zijn blijdschap begint beetje bij beetje te tanen. Zijn handdruk is ook slapper geworden, alsof hij zich ineens realiseert dat hij niet een mens begroet, maar het oor van een heel oud en breekbaar porseleinen kopje vasthoudt.”
122892 op zijn onderarm, het nummer van waar hij naamloos was. In de koude kamer verbrandt hij de studieboeken van vroeger, zijn wetenschappelijke literatuur, om het enigszins warm te stoken. Slechts een pagina bewaart hij, die waarin kond wordt gedaan van de astrofysicus Schneider die volhoudt dat de aarde het centrum van het universum is. Een wetenschapper die teruggaat in de tijd. En 122892 weet “dat tijd er niet toe doet, dat hij achteruit kan lopen, zoals de propeller van een vliegtuig, zoals de satellieten van Schneider, zoals jouw gedachten; dat het mogelijk is geboren te worden in 5674 en te sterven in 1950.”
Langzaam maar zeker hoort de man steeds vaker geluiden buiten zijn kamer en al snel beseft hij dat de rest van het grote huis wordt ingenomen door andere bewoners. Volgens de Buurman zijn het diens neven. In werkelijkheid verhuurt de kruidenier de woonruimte, woonruimte die schaars is in de stad. Met één van die bewoners heeft de astrofysicus af en toe contact, als de Student sigaretten bij hem komt bietsen. Tot woorden is de overlever nauwelijks meer in staat.
Op zeker moment lijkt het of er een oude dieseltrein het huis in komt gereden, een machine die daarna nagenoeg continu herrie produceert. Om het geluid te overstemmen, zetten de nieuwe bewoners vaak muziek op, een repeterende plaat. Meer en meer kruipt de man in zijn schulp, steeds verder daalt hij af naar het verleden. Hij herbeleeft wat hem is aangedaan, tot op het punt dat hij de Buurman naar zijn raam ziet wijzen.
Kanada is een roman over grote gebeurtenissen, in kleine, stille woorden weergegeven. Een bijzonder boek, dat zonder meer.