Jelena en haar jongere zusje Nika groeien op in een gemankeerd gezin. De gewelddadige vader vertrekt, de instabiele moeder is volgens de instanties niet in staat de meisjes op te voeden. Jelena is een instellingskind, wordt in verschillende pleeggezinnen geplaatst, waarbij de pleegouders haar vooral zien als iets om hun weldaad mee te bewijzen naar de omgeving. Een volwaardig gezinslid wordt zij nergens.
Als zij achttien wordt, moet ze op eigen benen staan, zonder fatsoenlijk dak boven haar hoofd. In eerste instantie houdt zij zich staande als bardame in café Kaviaar en afwashulp in een driesterrenrestaurant. Daar ziet zij van afstand de clientèle, die voornamelijk bestaat uit de culturele elite. Wat zou zij daar graag bij horen. Zij heeft een verhaal te vertellen! Tot haar verbazing wordt zij in die kringen opgenomen, en wel door ‘de Koning’, de Professor, in diens paleis: het Nationaal Theater. “Magisch vond hij het, zo’n relatie met een klassenverschil.” Jelena trekt bij de Professor in, op zijn nadrukkelijk verzoek. Je voelt de bui al hangen…
“’s Avonds keek Jelena weleens door het raam. Vanuit de donkere plekken vanuit haar jeugd zochten haar ogen de weg naar buiten. Naar de spot die zou draaien en het licht op haar bestaan zou richten.”
Wordt zij voor het eerst in haar leven gezien? Zal zij er daadwerkelijk toe doen? De Professor biedt hoop, al verlangt hij een hoge prijs. Ze is volledig in zijn macht, ondermijnd aan zijn nukken. Op slinkse wijze zorgt hij dat ze er altijd voor hem is, dat ze hem behoedt te overlijden. En zij? Hoe wist hij haar te overtuigen?
“Ze kon schrijven zei hij zijig. Ze moest schrijven aan haar verhaal! Hij riep het bijna weer uit, de mannen op de barkrukken keken naar het meisje in de rode jurk. ‘Jij hebt iets te vertellen,’ zei de Professor.”
De man gijzelt haar, geestelijk en fysiek. Ook Nika trekt even bij haar oudere zus in, maar gaat al snel haar eigen weg. Jelena heeft al haar energie nodig om aan de nukken van de Professor te beantwoorden. Zo’n tien jaar ondergaat zij het slaafse bestaan. Tussendoor heeft zij af en toe een minnaar van haar leeftijd. Niet veel soeps, op goede seks na. Haar Professor kan zij niet aan zijn lot overlaten. Natuurlijk loopt het niet goed af, totdat zij de man van het licht daadwerkelijk gaat zien (en die goede afloop is jammer).
De stijl van Scheir is wennen. Zeker in het eerste deel strooit zij met metaforen, wat irritatie kan oproepen. ‘Te’ is zelden goed (behalve in geval van tevreden en te bed). Het verhaal is staccato geschreven: korte zinnen, een roffelende hagelbui. Daar moet je van houden. Toch kan de roman dit hebben, want het verhaal is ijzersterk en op ingenieuze wijze gecomponeerd. Chapeau, Katrien Scheir!